De Algerijnse geleerde Sheikh Larbi Tbessi (1891 – 1957) was een van de bekende Maliki-geleerden en een sleutelfiguur in de hervormingsbeweging van Algerije. Hij was secretaris-generaal van de Vereniging van Algerijnse Moslimgeleerden en studeerde in 1914 af aan de Zaytouna-universiteit in Tunesië. Later, in 1920, vertrok hij naar Caïro, waar hij zich verdiepte in islamitische wetenschappen aan al-Azhar.
الشيخ لعربي بن بلقاسم بن مبارك بن فرحات
In 1927 keerde hij terug naar Algerije om zijn da’wah te beginnen. In een klein moskee, Masjid Ibn Saïd, begon hij zijn lessen te geven. Steeds meer mensen kwamen luisteren, en al snel werd de ruimte te klein. Hij verhuisde naar de Grote Moskee, die onder toezicht van de Franse koloniale autoriteiten stond. Maar zijn invloed groeide zo sterk dat de overheid hem verbood om daar nog verder te onderwijzen.
Toen in 1954 de Algerijnse revolutie tegen de Franse bezetter uitbrak, was hij een vastberaden voorstander van de opstand. Zijn vrienden smeekten hem Algerije te verlaten, omdat hij een doelwit was geworden van de Fransen. Maar hij weigerde. Zijn antwoord was altijd hetzelfde:
“Als wij allemaal vluchten uit angst voor de dood, wie blijft er dan achter bij het volk?”
Sheikh Larbi Tbessi was moedig en onverzettelijk. In zijn geschriften eiste hij dat de Franse overheid zich niet zou bemoeien met de moskeeën, zodat die enkel en alleen een plek konden zijn voor geloof en onderwijs. Hij waarschuwde dat de koloniale autoriteiten de waqf (religieuze fondsen) misbruikten voor hun eigen politieke belangen.
De Fransen zagen hem als een gevaar. Ze probeerden hem via tussenpersonen over te halen om te onderhandelen, maar hij weigerde. Hij vond dat alleen de verzetsstrijders het recht hadden om te praten namens het volk. Omdat hij onbuigzaam bleef, besloot de Franse koloniale macht hem uit de weg te ruimen. Ze wisten dat een openlijke executie hem tot een martelaar zou maken en het verzet zou versterken, dus kozen ze een gruwelijke, stille manier om hem te laten verdwijnen.
Op de nacht van 4 april 1957, in de Ramadan, drongen Franse parachutisten zijn huis binnen. Hij was ziek en zwak, maar dat hield hen niet tegen. Ze sleepten hem uit bed, doorzochten zijn huis en namen hem mee, blootsvoets en zonder hoofddeksel. De volgende dag wist niemand waar hij was. De autoriteiten ontkenden zijn arrestatie.
Wat daarna gebeurde, werd later bekend via ooggetuigen. In een martelkamer werd de oude, zieke imam overgeleverd aan een groep Senegalese soldaten, die in dienst waren van het Franse leger. Ze sloegen en mishandelden hem dagenlang, maar hij bleef zwijgen. Zelfs toen de Franse officier Lagaillard zijn geduld verloor en hem eiste te spreken, bleef de sheikh stil, enkel prevelend:
“La ilaha illa Allah, Muhammad Rasul Allah…”
Zijn beulen hadden geen genade. Ze verhitten een grote ketel gevuld met kokendhete motorolie, militaire vrachtwagenolie en gesmolten zwart asfalt, waardoor een borrelende, dodelijke massa ontstond. Vier soldaten bonden zijn handen en voeten vast en hieven hem boven de borrelende vloeistof. Ze dreigden hem erin te laten zakken als hij niet zou instemmen met hun eisen: dat hij de strijders zou vragen zich over te geven en dat hij het volk tot kalmte zou manen.
Maar hij zei niets.
Langzaam lieten ze zijn voeten in de kokende olie zakken. Zijn ogen sloten zich, en hij verloor het bewustzijn. Maar de beulen waren meedogenloos. Stap voor stap lieten ze hem verder zakken, tot hij helemaal verdween in de gloeiende, zwarte kokende olie. Zijn lichaam verbrandde, verdampte, en loste op in het niets.
Sheikh Larbi Tbessi werd door de onderdrukkers gewist, maar zijn naam en zijn moed leven voort in de harten van de mensen. Vandaag draagt de universiteit van Tébessa zijn naam als eerbetoon: Echahid Cheikh Larbi Tebessi University (LTU).
Rahimahu Allah, Moge Allah hem genadig zijn.