Wanneer Allah in staat is om al onze zonden te vergeven, wanneer wij hier oprecht berouw voor tonen. Wie zijn wij, nietige wezens dan, om onze medemens niet te vergeven wanneer deze om onze vergeving vraagt en spijt toont?
De metgezel Aboe Bakr as-Siddieq (moge Allah tevreden zijn met hem), zwoer dat hij Mistah ibn Uthaathah (zijn hulpbehoevende neef) niet meer zal onderhouden, omdat Mistah één van degenen was die deelgenomen hadden aan de laster over zijn dochter en de vrouw van de profeet (Vrede en Zegeningen zijn met hem) ‘Aishah (moge Allah tevreden zijn met haar) betreffende de gebeurtenis van al-Ifk.
Zo openbaarde Allah (interpretatie van de betekenis):
“En laat degenen onder jullie die begunstigd zijn (met religieuze voortreffelijkheid) en welvarend zijn niet zweren dat zij niet zullen geven aan de verwanten en de armen en de emigranten op de weg van Allah. En laat hen vergeven en kwijtschelden. Houden jullie er niet van dat Allah jullie vergeeft? En Allah is Vergevensgezind, Barmhartig.”
[Soerat an-Noer (24) : 22]
Aldus, toen deze Aayah geopenbaard werd, zei Aboe Bakr:
“Bij Allah! Ik houd ervan dat Allah mij zou vergeven.” Hij ging dus door met het geven van hulp en liefdadigheid aan Mistah, zoals hij dit vroeger ook altijd gaf.
[al-Boekhaari]
Vergeef en vergeet, “En voorwaar, het Uur komt zeker. Dus sla geen acht op hun fouten, en doe dit op een mooie manier. ”
Sheikh Ilyas el Yousfi